II Redentore - Literatuuranalyse

Grondslagen van de architectuur in het tijdperk van het Humanisme 

Palladio’s kerkfaςades
De tempelfaςades van Palladio zijn typisch voor de late zestiende eeuw. Toch voldoen ze al aan de eisen die sinds de Oudheid werden gesteld aan de classicistische architectuur. Het motief van de tempelfront gebruikt Palladio zowel voor het middenschip als voor de zijbeuken, hierdoor bereikte hij een harmonie tussen alle onderdelen (dispositio). Zijn gebouwen gehoorzame Vitruvius’ doorslaggevende hypothese van de symmetria, dat is de vaste geometrische verhouding van de delen ten opzichte van elkaar en van het geheel. In overeenstemming met Vitruvius werd een vaste maateenheid, de modulus, op alle afmetingen van de façade toegepast. De diameter van de kleine zuilen, die twee voet (piedi) bedraagt, vormt de basiseenheid. De diameter van de grote orde is twee moduli, dus gelijk aan vier voet. De hoogte van de kleine zuilen bedraagt 20 voet (10 moduli), die van de grote zuilen 40 voet (20 moduli). In beide gevallen is de verhouding van de diameter tot de hoogte 1:10 en die van de kleine tot de grote orde 1: 2. De onderlinge afstand tussen de zuilen van het middengedeelte (intercolumnium) is weer 20 voet (10 moduli).

Ook zonder alle afmetingen na te trekken, kunnen we rustig concluderen dat hier, net als in Alberti’s S. Maria Novella, enkelvoudige ratio’s van dezelfde modulus het hele gebouw door werkzaam zijn. Maar dat is nog niet alles. Het middendeel van de faςade is 27 moduli breed.
Men vraagt zich af: is dit vreemde getal nu toevallig tot stand gekomen, of was het veeleer de uitkomst van nauwkeurige berekening? Er zijn goede redenen om aan te nemen dat symmetria voor Palladio meer inhield dan alleen het toepassen van een enkelvoudig systeem  van onderling deelbare verhoudingen.

Met zijn schema voor de kerkfaςades had Palladio een van de grote problemen van de van de christelijke architectuur opgelost. Vanuit classicistisch standpunt bezien is deze oplossing eigenlijk niet te overtreffen.

Palladio’s optische en psychologische concepties:
De interieurs van de grote kerken van Palladio bieden de gelegenheid enkele belangrijke aspecten van zijn architectuur te belichten die nog niet aan bod zijn gekomen (ongewone kenmerken). De kerk die wij behandelen (II Redentore) vormt duidelijk een categorie op zich. Op de plattegrond van deze kerk heeft het schip aan elke kant in plaats van een zijbeuk drie diepe kapellen. Het schip bestaat uit één grote ruimte die tot eenheid wordt gebracht door het indrukwekkend eenvoudige gewelf en de versmalling naar het overkoepelende gedeelte toe. Aan beide zijden van de grote boog zien we een smalle travee (ruimte tussen twee pilaren in een kerk) met twee boven elkaar geplaatsten nissen. Daardoor wordt de geleding (opeenvolging van verschillende onderdelen in een gebouw) van de ingangspartij herhaald. Zo worden de gelijksoortigheid en het op zichzelf staande karakter van het schip benadrukt.
Het schip wordt nog verder geïsoleerd door de drie treden die het zowel aan de kapellen als van het overkoepelde gedeelte afscheiden.

Erg belangrijk is hier het inzicht dat Palladio (altijd vastbesloten om belangrijke kwesties op te helderen) : vanuit een nieuwe invalshoek het oude probleem van de kerk aanpakken, waarin een langschip wordt gecombineerd met een centraal aangelegd overkoepelend gedeelte.



De wandgeleding wordt als het ware herhaalt in het centraalbouw vanuit het schip. De halfzuilen in het schip worden in de centraalbouw veranderd in vrijstaande ronde zuilen. De rechthoekige ramen zijn vervangen door rechthoekige enkelvoudige ramen. De orkestratie van het schip en de centraalbouw verschild.

"De zichtlijnen die op de plattegrond zijn aangegeven maken duidelijk dat de bezoeker van de kerk vanuit het portaal voorbij de viering een met een pilaster gecombineerde halfzuil ziet,een exacte herhaling van dezelfde formatie onder de boog die het schip afsluit. Als hij zijn weg over de as van het gebouw vervolgt komen geleidelijk da andere pijlers die de koepel ondersteunen in zijn gezichtsveld tot halverwege het schil een groep halfzuilen en nissen zichtbaar wordt dat geheel gelijk is aan de smalle traveeen aan het eind van het schip"

Dit pad zorgt voor een ruimtelijke samenhang tussen het schip en de centraalbouw. Een andere vernieuwing is de open absis. De vrijstande zuilen achter het hoofdaltaar. Ze vormen een machtig aanzwellende finale rondom het hoogaltaar. De halfzuilen van het schip zijn hier loskomen van hun gebondenheid. De zuilen helpen met de homogeniteit van het centraal aangelegde deel. Ook nodigen ze ons uit om naar de aruimte erachter te kijken, deze is niet bestemd voor het gewone kerkvolk. De maatverhoudingen dienen in de architectuur de kosmische oorde te omvatten en tot uitdrukking te brengen.