Referentie romeinse gebouwen

Het hoogtepunt van de Romeinse tempelbouw is het Pantheon in Rome. Het is een ronde koepeltempel, gewijd aan de zeven "planeetgoden" (Mecurius, Venus, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus en Pluto) en gebouwd tijdens de regering van keizer Hadrianus, die regeerde van 117 tot 138 n. Chr.
De koepel heeft een middellijn van ongeveer 43 meter. Boven in de top zit een ronde lichtopening met een diameter van ca. 9 meter. Pas in de 20e eeuw zijn deze dimensies met het bouwen met beton overtroffen.
De koepel van het Pantheon bestaat uit een constructie van diepe cassetten waartussen beton is gestort. In de ca. 6 meter dikke muur waar de koepel op rust zijn acht diepe nissen uitgespaard, waarvan één de ingang bevat. De spatkracht van de koepel wordt door in het koepelgewelf verwerkte bogen op geconcentreerde punten op de zware muurdelen tussen de nissen overgebracht.


Het Colosseum

Het Colosseum werd gebouwd door de zogenaamde Flavische keizers. De bouw werd begonnen onder de heerschappij van Vespasianus in 72 en gefinancierd uit de krijgsbuit van de plundering van Jeruzalem in 70. Na de voltooiing in 80 werd het ingewijd door Titus. De spelen bij de opening duurden 100 dagen. De dichter Martialis wijdde er een bundeltje van 33 epigrammen aan. Titus' opvolger Domitianus voegde nog een verdieping toe, benevens een aantal gangen en vertrekken onder de arena, die nu zichtbaar zijn.
Het werd gebouwd op de plaats waar het stagnum, een kunstmatig meer, lag van Nero's Domus Aurea. De Flavische keizers probeerden de herinnering aan de gehate Nero uit te wissen en de gunst van het volk terug te winnen. De bouw van het Colosseum juist op de plek van het meertje, dat men had weten droog te leggen, paste in dat streven. Bovendien spaarde de keuze voor deze locatie veel grondverzet, aangezien het immense bouwwerk enorme fundamenten vereiste. Het meer besloeg maar liefst vijf voetbalvelden en werd drooggelegd aan de hand van kanalen die naar de rivier de Tiber liepen (net onder Rome).
Vespasianus' amfitheater was het beroemdste in de Romeinse wereld. Het werd bekend als Amphitheatrum Flavium - afgeleid van Flavius, de familienaam van Vespasianus, Titus en Domitianus. Tegenwoordig is het theater beter bekend als Colosseum. Waarschijnlijk ontleende het zijn huidige naam aan het ruim 35 meter hoge beeld, de Colossus van Nero, dat naast het amfitheater stond, en niet op de afmetingen van het gebouw, wat men ook vaak beweert.


Het elliptische grondvlak meet (over de assen gemeten) 188 bij 156 meter, heeft een omtrek van 527 m. De hoogte van de gevel is 48,50 meter. De buitenmuur heeft drie rijen van 80 bogen, die telkens gescheiden worden door Halfzuilen, beneden met Dorische, in het midden met Ionische en boven met Korinthische kapitelen. Ook de bovenverdieping (die merendeels gesloten is) heeft Korinthische pilasters. Er waren 76 ingangen die genummerd waren met Romeinse cijfers (boven de ingangen XXIII-LIV zijn de nummers nog zichtbaar).
Het Colosseum is gebouwd uit beton, tuf- en baksteen, maar voor de facade en zuilen is gebruikgemaakt van grote hoeveelheden travertijn, dat via een speciaal aangelegde weg werd aangevoerd uit de heuvels bij Tivoli. IJzer werd gebruikt om de stenen aan elkaar te bevestigen. Een groot aantal zitplaatsen, muurbekledingen en ornamenten was van marmer. De 1e  rij bogen is voornamelijk opgebouwd uit kalksteen. Voor de 2e en 3e rij bogen zijn rode bakstenen (ook wel terracotta) en beton (ook wel opus signinum) gebruikt. Dit was lichter en hierdoor was de kans op instorten kleiner. Het voordeel van het gebruik van bogen is dat de kracht naar de pilaren wordt gedrukt. En doordat de boog open is, hoeft er minder steen te worden gebruikt, wat weer scheelt in gewicht. Een ander voordeel van de bogen is dat ze allemaal hetzelfde zijn . Hierdoor kon gebruikgemaakt worden van ongeschoolde arbeiders.
De cavea bood plaats aan meer dan 50.000 toeschouwers. Deze was ingedeeld in vier galerijen. Voor de keizer was er een aparte loge aan een van de lange kanten van de arena met een eigen ingang. Aan de overzijde was de loge voor de keizerin, de Vestaalste maagden en de magistraten. De senatoren hadden marmeren zitplaatsen direct aan de arena. Andere mannen zaten naargelang hun sociale positie dicht bij de arena of er verder vandaan. Op de vierde galerij zaten de vrouwen van senatoren en ridders. De arena, die door een muur van 4 meter hoog van het toeschouwersgedeelte gescheiden was, meet 76 bij 44 meter, en was gevuld met geel zand. Aan de uiteinden van de lengteas waren twee artiesteningangen.
Het Colosseum kon worden afgedekt met een canvas zonnescherm: het velarium. Dit scherm werd opgetrokken met kabels die aangetrokken werden van buiten het Colosseum over 240 masten. Deze masten staken via gaten in de kroonlijst in een uitstekende stenen bak. Voor het optrekken van het velarium was een regiment matrozen in Rome aanwezig. Naar schatting waren er wel duizend man nodig om het scherm op te trekken. Op het plein buiten het Colosseum staan nog enkele stenen met gaten waaraan de kabels bevestigd werden, hoewel ook gedacht wordt dat deze stenen dienden voor dranghekken.
Naderhand is er nog een hypogeum bijgebouwd: het ondergrondse labyrint. Hier waren 60 valluiken en 30 liften. Door de luiken en liften konden bijvoorbeeld tijgers naar de arena geleid worden.
In de nabijheid van het Colosseum waren vier gladiatorenscholen. Voor de bestiarii was er de Ludus Matutinus, zo genoemd omdat de wilde-dierengevechten in de ochtend plaatsvonden,
en voor de 'echte' gladiatoren waren er de Ludus gallicus, de Ludus Dacicus en de Ludus Magnus. De laatste lag het dichtst bij het Colosseum en was er door een ondergrondse gang mee verbonden. Een deel ervan is door opgravingen ten oosten van het Colosseum blootgelegd.


Maison carrée romeinse tempel in Nimes

 
De  Romeinse tempels (templum of aedes) werden gebouwd in de gebieden die onder Romeinse invloed waren. Ze hadden een religieuze functie, maar werden ook gebruikt voor politieke en culturele doeleinden.De Romeinse tempel was gebaseerd op de  Etruskische tempels, maar zal vanaf de  tweede eeuw voor christus. meer Griekse trekken hebben gekregen door de verovering van Hellas.
Oorsprong
De oorsprong van de templum ligt waarschijnlijk bij de Etruskische auguren. Deze bakenden met hun staf een ruimte aan de hemel en op aarde af waarbinnen ze de vlucht van de vogels waarnamen. Deze ruimte werd templum genoemd. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat templa geinaugureerd werden door de auguren. Ook de curiae waren in feite templa daar ze ook waren geïnaugureerd, want anders kon men geen senatus consulta (senaatsbesluiten) nemen. In feite was het Romeins pomerium zelf een grote templum (geïnaugureerde ruimte).
Daarnaast had men ook de aedis of aedes sacra, dat eigenlijk meer een godshuis was dan de templum die een geïnaugureerde ruimte voorstelde. Soms werd een aedes niet geïnaugureerd zoals de aedes Vestae waardoor de senaat hier geen vergaderingen mocht houden. Ook de Tempel van Mars Ultor (aedes Martis Ultoris) bij het Forum Augustum was een aedes.

De Romeinse tempel bestond uit eenvoudige vormen, of een samenvoeging daarvan. De Romeinse tempel had vaak een rechthoekige basis, ronde zuilen en een zadeldak met timpaan. In sommige gevallen was de basis rond en/of had het een andere dakconstructie. Het verschil tussen de Griekse en de Romeinse tempel is dat een Romeinse tempel een duidelijke voorgevel had en een hoofdingang. Ook hadden de Griekse tempels een stereobaat, dat is een trapvormige onderkant.
Voor de zware muren hadden de Romeinen een betontechniek ontwikkeld. Ze bouwden eerst twee muren van platte bakstenen (deze manier heette opus recticulatum) of natuursteen (opus incertum) een stukje uit elkaar, en daartussen goten ze dan "beton", een mengsel van brokstukken dat bij elkaar werd gehouden door kalk en tras.
Het heilige der heiligen was de cella. De cella stond op een verhoging die via traptreden bereikbaar was.